10 mei 2016

Godcomplot, deel 1: Raoul Chapkis, Friedrich Nietzsche en Jean Paul

De geboorte van god is in 1962  beschreven door Hugo Brandt Corstius (de vader van Aaf en Jelle, om met Matthijs van Nieuwkerk te praten). Hij deed dat onder een van zijn tientallen schuilnamen: Raoul Chapkis, in het verhaal 'De hoop der mieren' dat te vinden is in zijn onnavolgbare werkje Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit. 
Men moet dit verhaal natuurlijk niet verwarren met het zogenaamde 'kerstverhaal' zoals we dat kennen uit de Bijbel. Dat verhaal gaat over de geboorte van de zoon van god, niet over die van diens vader. 
Het verhaal van Chapkis is natuurlijk slechts een verhaal, geen waarheid, maar iedere onbevooroordeelde lezer zal erkennen dat het dichter bij de waarheid komt dan het nogal onwaarschijnlijke verhaal over 'Jezus'. 
Had god (of G.O.D.) dan geen kinderen? Natuurlijk wel. Honderden kinderen, misschien wel duizenden, we weten het niet precies. En die kinderen kregen weer kinderen, die weer kinderen kregen, die ook weer kinderen kregen, enzovoorts. Het precieze aantal nakomelingen van god kennen we niet en kunnen we ook niet kennen. Daartoe ontbreekt ons het overzicht.

Chapkis' verhaal over de geboorte van god is niet meer erg bekend. De MSM (mainstream media) doen in samenwerking met de pluchekleverpolitici en de multinationals hun uiterste best het buiten de Canon van Algemene Kennis (CAK) te houden. Brandt Corstius begreep bij het schrijven van het verhaal natuurlijk heel goed dat hij op veel gevoelige tenen zou trappen. Dat het verhaal misschien niet eens uitgegeven zou worden. Daarom 'verstopte' hij 'De hoop der mieren' in een bundel luchtige verhalen. Zijn opzet lukte en het verschijnen van Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit zorgde voor een lichte opflakkering van het verlangen naar waarheid. Een lichte en vooral een kortstondige opflakkering. 'Grappig' was de meest positieve waardering die het bundeltje in de kranten kreeg. 
Brandt Corstius heeft zich na het verschijnen van zijn bundeltje nooit meer uitgelaten over 'De hoop der mieren'. Dat is jammer, maar ook weer niet echt erg. Ook hij wist niet meer over de waarheid omtrent de geboorte gods. Dat hij met zijn verhaal dicht in de buurt kwam, had vooral te maken met de kracht van zijn analytische brein. Die kracht bezorgt hem een plaats in de annalen van de ware kennis.
Ik plaats hier (in roofdruk) het verhaal 'De hoop der mieren' in de -waarschijnlijk ijdele- hoop andere waarheidszoekenden op een spoor te zetten naar een antwoord op de vragen omtrent de geboorte van god.

de hoop der mieren

Belangrijker dan de geboorte van god is zijn dood. We leven tenslotte in een tijdsgewricht  waarin de strijd tussen 'gelovigen' en 'atheïsten' tot ongekende hoogten reikt. Een vreemde strijd, want natuurlijk bestond god en even natuurlijk was het nooit de god zoals die beschreven werd in allerlei 'heilige boeken'. Maar deze wetenschap is helaas voorbehouden aan slechts enkele ingewijden. De bronnen van hun inwijding zijn zeer divers. In mijn geval is de oorsprong van verlichting te vinden in een song van Nina Hagen. In 'Auf'm Friedhof' zingt ze, zonder duidelijke aanleiding opeens de volgende  zinnen: 'Gott ist tot, the lord ist fort'. Nou nee, ze zingt het niet zelf, ze laat het, enigszins zwak, de duivel zeggen. 


Zoals bekend is Nina Hagen na haar eerste en sublieme album 'Nina Hagen Band' in enkele etappes volslagen gek geworden. 

Laten we terugkeren naar de dood van god en laten we ons daarbij in eerste instantie concentreren op het tijdstip. Wanneer is god gestorven?
Een precieze datum weten we ook hier niet, maar vrij algemeen wordt als vaststaand aangenomen dat het voor 1882 moet zijn geweest. In dat jaar immers verscheen Die fröhliche Wissenschaft van Friedrich Nietzsche, waarin de bekende zinsnede: "Gott ist todt! Gott bleibt todt! Und wir haben ihn getödtet!" 

Dat klinkt vrij overtuigend, maar er wordt ook wel verwezen naar het iets minder bekende werk van Jean Paul uit 1796: „Rede des toten Christus vom Weltgebäude herab, dass kein Gott sei“, maar hoe verleidelijk die optie ook lijkt, vooral ook gezien de rol die Christus in het werk speelt, moeten we haar toch afwijzen als mogelijke hulp bij de datering van gods dood. Jean Paul laat Christus een vraag beantwoorden die 'de doden' stellen: "Christus! Ist kein Gott?" "Es ist keiner."  Even verderop zegt Christus dat ook hij een wees is: „Wir sind alle Waisen, ich und ihr, wir sind ohne Vater“.
Dit lijkt natuurlijk te verwijzen naar de dood van de vader, van god, maar even later meldt de achrijver dat alles maar een droom was, een verschrikkelijke (voorspellende?) droom van wanorde en chaos, vergelijkbaar misschien met 'Losing my Religion' van R.E.M.


Losing my religion


In 1796 voorspelde Jean Paul dus gods dood, in 1882 kon Nietzsche die dood verkondigen. God stierf dus in de periode die we kennen als de Romantiek. In een periode dus waarin de Verlichting nog ruimschoots doorwerkte in de wetenschap, maar waarin het donker alweer groeide. Waarin de ratio bloeide maar waarin ze monsters begon te baren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan (het monster van) 'Frankenstein' (1818, tweede, verbeterde uitgave 1831) van Mary Wollstonecraft Shelley.  Shelley schreef haar verhaal, althans de eerste aanzetten daartoe, tijdens een ontmoeting met de dichter Lord Byron, die toen in Zwitserland verbleef.
En Lord Byron was dan weer de vader van Ada Lovelace (completer: Augusta Ada Byron King, Lady Lovelace, 1815-1852). Over Ada Lovelace, Charles Babbage en een definitievere datum van gods dood gaan we het de volgende keer hebben.


Deel 2: Ada en Linda 

Internet en porno: een pot nat 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten