28 mei 2011

Bjorn is hier geweest met vrienden.

‘Lijn 3? Hoe laat vertrekt lijn 3?’ De chauffeur keek verstoord op van zijn krantje. Hij wees naar de dichtstbijzijnde abri. Daar hingen - slecht leesbaar achter bekrast plastic – alle vertrektijden van alle bussen die het station van Maastricht aandeden. Toerist waarschijnlijk of een student uit Amsterdam of zo, die hier wat vrienden kwam bezoeken. Hij had een hekel aan die Hollanders. De student zou vreemd opkijken als hij straks zou zien dat het lijnnummer van de bus veranderd was en dat hij instapte bij de chauffeur die hem een paar minuten eerder zo onhoffelijk had bejegend. Het was koud buiten en bijna kerstmis. De chauffeur had een hekel aan vakantieperiodes. Zeker als hij zoals nu lijn 3 reed. Bij de eindhalte in Wolder moest hij dan twintig minuten wachten voor hij weer kon vertrekken. ‘Lekker toch.’ zeiden zijn collega’s: ‘Krantje lezen, sigaretje roken…’ Maar hij rookte al drie jaar niet meer en met de Spits en de Metro was hij na één wachttijd wel klaar. Flutblaadjes. Heel soms luisterde hij naar een lokale radiozender: Radio Mestreech of Radio 17 uit Riemst, vlak over de grens. Beppie Kraft en Frans Theunis, brrrr. Hij had een hekel aan Maastrichtenaren.
‘Ik begrijp het wel,’ zei de jongen, toen hij instapte: ‘Het moet verschrikkelijk zijn steeds in beweging te zijn, maar nooit ergens te komen.’ De chauffeur schrok. Hij voelde zich betrapt. De jongen nam plaats op de eerste bank, schuin achter de chauffeur. Verder stapte er niemand in. Natuurlijk niet. De jongen zou een gesprek beginnen. Vragen stellen over zijn baan. Tot hoe laat hij moest werken, hoe lang hij al buschauffeur was en of ze langs het Vrijthof reden, dat moest zo mooi zijn, had hij steeds gehoord.
De chauffeur keek stuurs voor zich uit. Op de Wilhelminabrug begon het te regenen. De jongen had nog niets gezegd. Misschien had hij geluk en zouden er op de markt een paar mensen opstappen. Een paar van die boeren uit Wolder die hun vrije middag hadden gebruikt om in de stad te winkelen en het nodige te drinken. Wat zattepraat zou deze keer gelegen komen. Of een oud vrouwtje voor het bejaardenhuis. Maar nee, die kon nu natuurlijk niet op de ‘praten-met-de-chauffeur-bank’ gaan zitten. Daar zat die student.
Er stapte niemand in. De jongen had nog niets gezegd. Over een kwartier zou hij in Wolder zijn. Of eerder als hij zich niet aan de dienstregeling hield en gewoon doorreed. Tussen het Vrijthof (nou vooruit: de Papenstraat) en Wolder stapte er toch nooit iemand in. Een keer of twee, vaker niet had hij het meegemaakt dat er iemand was ingestapt bij de halte bij dat café op de Tongerseweg. Hij wist de naam niet meer. Twee keer. Nou, drie misschien was daar een man ingestapt met lange haren en een openhangende smoezelige lange jas die goedenavond zei, zijn abonnement liet zien en ging zitten op de bank achter de middendeur. Hij reed altijd mee tot Wolder. Een kunstenaar waarschijnlijk. Daar had je er in Maastricht toch al te veel van met al die academies.
‘Zijn we er bijna?’ vroeg de jongeman. De chauffeur schrok. Hij ging rechter zitten in zijn stoel, draaide zijn hoofd naar rechts tot hij zijn passagier vanuit zijn ooghoek zag. Hij had ook in de spiegel kunnen kijken, maar een spiegel vertrouwde hij niet echt. Je wist nooit of het beeld hetzelfde was als wat er echt gebeurde. Hij wees op de monitor die boven het gangpad hing. Nog zeven minuten. Maar in het echt zou het korter duren. Drie minuten hooguit vier.
“Bent u bekend in Wolder?’ De chauffeur kon eerlijk zijn: hij kende in Wolder alleen de straat waarover hij het dorp binnenreed en de eerste straat waarmee die kruiste. Dus schudde hij zijn hoofd.
Hij schakelde de motor niet uit nadat hij was gestopt. Hij keek in de spiegel en zag hoe de jongen staand naast de bank in zijn rugzak rommelde. Hij nam er iets uit. Tien centimeter lang en rond. ‘Hoe laat …,’ begon de jongen, maar hij bedacht zich. Hij wees op het bord in de abri. ‘Ik kijk daar wel.’
Hij stapte uit en bestudeerde de vertrektijden. Toen draaide hij zich om en grijnsde. Uit het borstzakje van zijn overhemd nam hij een pakje shag. Langzaam, tergend langzaam draaide hij een sigaret.
‘Hoe heet u eigenlijk, chauffeur?’ De chauffeur sloot de deur. Dan zou hij wel gaan, dacht hij. Maar de jongen klopte op de deur. ‘Waar moet je zijn?’ Zijn stem beefde licht. ‘Ik ben precies waar ik moet zijn. Ik moet hier een boodschap achterlaten.’ ‘Een boodschap?’ ‘Ja.’
De jongen nam een viltstift uit zijn borstzakje, nam het dopje er van af en schreef op het koude metaal van de lantaarnpaal . ‘Wat schrijf je daar?’ ‘De boodschap.’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Gewoon, dat u hier was.’ ‘Ik?’ ‘Ja.’
De chauffeur stapte uit en las. ‘Hoe weet je dat ik Bjorn heet?’ ‘Zonder puntjes toch he?’ ‘Jaja, maar hoe weet je dat?’ ‘Volgens mij hebt u een hekel aan puntjes.’ ‘He? Ja, maar dat bedoel ik niet. Hoe weet je mijn naam?’ ‘Is dat belangrijk? Belangrijker is wat daaronder staat: met vrienden.’ ‘Wat nou, vrienden?’ ‘Ik ben er toch?’ ‘Je bent alleen.’ ‘U bent er toch ook?’

15 mei 2011

tongerseweg


er valt geen blad van de tak

geen zaad dat dwarrelend de aandacht vraagt

van kinderen

of oude mensen met herinnering

die nog een keer kijken naar de zon

nog een keer ogen samenknijpen

of droge handen in elkaar


geen blad viel meer

er was alleen geluid

de ritseling van stille wind

die zonder sporen uit het westen kwam


hij liet zijn hond uit in het park

over paden die zo krom als rimpels waren

zag blikken die de jongens wierpen in het gras

naar vrouwen uit hun ver verleden


eens per maand liep hij iets verder

en liet de bloemen achter

die hij kocht bij een tankstation

in cellofaan


dan hoorde hij de wind tussen de blaadjes kruipen

van rozen van de vorige keer

de liefde van weleer ja ja de dood

verstoord


hij wierp een stok en laat de hond het wieken volgen

hij laat twee fietsen langs die hand in hand

naar tongeren zijn geweest




2 mei 2011

weg


het lied dat ik zong omdat de straten stoffig waren

het lied dat ik zong omwille van de weg

liet sporen na


zo liep de man de holle weg omhoog

tot aan het bos waar hij geboren was

hij brak een tak van de boom

en sneed zijn naam uit beukenbast


de letters vouwde hij in vloeipapier

in zijn broekzak nam hij ze mee totdat ze kruimels waren

en ik ze daar en hier niet vinden kon


hij won

hij zong de straten stoffig

weg