15 okt 2016

Idealisme vernauwt zich onmiddellijk tot gezeik, als het in praktijk wordt gebracht



De titel van dit blog las ik in de (digitale) Volkskrant Plus van 4 oktober 2016. Het pregnante zinnetje werd geschreven door Toine Heijmans in een artikel over Utopia-verlaatster Isabella. Utopia is in dit geval natuurlijk niet het echte Utopia, want dat is een boek, maar het tv-programma Utopia van productiemaatschappij Talpa. Genoemde Isabella komt uit het artikel over als een sympathieke idealiste. Naïef, maar dat zijn alle utopisten. 
Het begrip 'utopist' moet natuurlijk niet verward worden met wat ik nu maar 'utopiaan' zal noemen: een bewoner/bewoonster van een bepaald stuk land in Crailo, die natuurlijk allerlei idealen kan hebben, maar die daar toch leeft om tv-publiek te vermaken, al denkt hij/zij daar zelf misschien anders over. 
Ik ken het programma alleen uit een aantal berichten die ik erover heb gelezen. Ik heb er nooit naar gekeken en ik ga er niet naar kijken want het gemier van mensen is zelden boeiend.

Ik las het stuk (denk ik) omdat het programma de laatste tijd weer eens in het nieuws is. Het bestond onlangs namelijk 1000 dagen en hier en daar hoorde of zag ik er korte berichtjes over. De titel van het stuk in VK-Plus hielp natuurlijk ook: 'Het leven in Utopia is 'vreselijk''. Ik heb een bloedhekel aan al dat reality-gedoe, dus een leuk afkraakartikel is lekker leesvoer. En ook had ik geen zin in allerlei politiek of cultuur uit de Volkskrant en ik was ook nog niet toe aan de rest van de nieuwste aflevering van Tatort Münster die ik nog moet bekijken. 

Het artikel in de Volkskrant is exclusief voor abonnees van die krant en de link die ik hieronder heb geplaatst zal dan ook alleen voor dat deel van de lezers van mijn blog bereikbaar zijn. 
Dat is niet erg. Het artikel is best aardig en informatief, maar echt nieuws staat er niet in, hooguit een soort droefmakend sfeerbeeld. 

Maar het gaat me dan ook niet om het artikel. Ook niet om het tv-programma. Zelfs niet over het boek van Thomas More. Dat heb ik namelijk nooit gelezen, al weet ik ongeveer wat er in beschreven staat. Het gaat om dat zinnetje: 

Idealisme vernauwt zich onmiddellijk tot gezeik, als het in praktijk wordt gebracht.

Dat zinnetje had al geschreven kunnen worden (en varianten erop zijn ook geschreven) toen ik in mijn licht-rebelse jeugdjaren voortdurend te vinden was aan de verre linkerkant van het politieke spectrum. Soms overwoog ik me bij het een of ander aan te sluiten, maar de keus die je had was groot, veel te groot. Je had marxisten, marxisten-leninisten, communisten, pacifistisch-socialisten, stalinisten, trotzkisten, anarchisten, anarcho-syndicalisten en nog veel meer van dat fraais. Maar lidmaatschap van het een sloot sympathie voor het ander uit. Iedereen was ultra-recht-in-de-leer. Links sloot ander links altijd uit: er was maar één links en dat was 'ons' links. 

Ik besloot me nergens bij aan te sluiten. Nou ja, besloot? Ik besloot niets, het kwam er nooit van. Ik had me wekelijks bij een andere club kunnen aansluiten, want mijn sociale en politieke ideeën vond ik dan weer bij die, dan weer bij gene overtuiging. Dat ik daarnaast ook grasduinde in allerlei religieus en anderszins zweverig gedoedel deed daar niets aan af. 

Op een gegeven moment kwam ik in Oost-Berlijn lichtelijk in aanraking met het 'real-existierende Sozialismus'. Daar werd je ook niet vrolijk van. De toenmalige hoofdstad van de DDR was een droef, angstig en grootschalig dorp. Ik zag in die tijd lang niet alle kwalijkheden van het systeem aldaar, maar dat het er verre van ideaal was, was wel duidelijk. Wel hoopte ik nog steeds dat de DDR bij Olympische Spelen meer gouden medailles wist te veroveren dan dat andere stuk Duitsland dat tot de SPD aan de macht kwam toch net iets te vaak een Derde-Rijk-Nachfolgestaat leek: te veel gezagsdragers hadden een Nazi-verleden en net als tijdens het Derde Rijk was de communistische KPD verboden. Maar om daarom nu maar te kiezen voor het extreem-kleinburgerlijke oosten dat ging me als hippieachtige toch ook te ver.

In die tijd was ik nog wel (klammheimlich) enigszins fan van de RAF (Rote Armee Fraktion/Baader-Meinhof-Gruppe), want die deden tenminste iets. Maar wat ze deden, sloeg nergens op. Het leek een soort vervolg op de hippe revolutie van Castro en de zijnen die een jaar of tien eerder begonnen was, en die, naar het zich liet aanzien eeuwig zou duren en de mensheid naar ongekende hoogten zou stuwen. De RAF noemde zich een 'Stadtguerilla'. Ze staken warenhuizen in brand en vermoordden hier en daar mensen met een vaak bedenkelijk verleden, maar ook de mensen die voor hen werkten. De idealen van de groep spraken me aan, de manier waarop ze die wilden verwerkelijken niet. Ik had te doen met Ulrike Meinhof die die idealen verwoordde, maar die zich daarbij te veel liet meeslepen door o.a. Andreas Baader die de ideologie als argument leek te gebruiken om zijn haat voor de Duitse, de westerse maatschappij te voeden en te uiten.

Nee, dan toch maar de 'Lange Marsch durch die Institutionen' van Rudi Dutschke: we nemen de hele rambam gewoon van binnenuit over. Enig geduld gewenst, dat wel. 
En het leek nog te gaan lukken ook. De SPD werd de grootste partij van de BRD onder de bezielende leiding van Willy Brandt. Hij werd daarbij gesteund door o.a. de literaire elite van zijn land: Grass, Böll, Lenz. 

Maar aan alles komt een einde, ook aan de vooruitgang, ook aan de hoop. Brandt werd opgevolgd door Helmut 'der Macher' Schmidt, een voortreffelijke Bundeskanzler die erg veel heeft bereikt, maar die de harten van de mensen eigenlijk toch pas bereikte, toen hij jaren later, stokoud en kettingrokend, in gezelschap van zijn vrouw Loki de wereld van commentaar voorzag. 
De RAF werd steeds meer een ordinaire moordenaarsbende en stierf een vrij langzame en vaak onnatuurlijke dood.

Von nun an ging's bergab



Na de politiek is het onderwijs wel het meest met de strijd tussen idealen en utopiën verziekte werkveld  van deze maatschappij. Iedereen heeft wel onderwijs gehad (in onze streken dan) dus iedereen denkt er verstand van te hebben. 
Soms verschijnen er utopisten, ze verkondigen ideeën die tegen al het gangbare ingaan. Dat zijn hoogtijdagen. Dan komen namelijk allerlei vastgeroeste hersenen weer langzaam op gang. Ideeën bloeien op. Alles overhoop en weidse vergezichten.
Maar ook diepe teleurstelling, hevige ruzies, want nooit, nee nooit zit iedereen op hetzelfde pad. Je ontmoet elkaar. Soms. 

Utopisten krijgen onvermijdelijk ruzie met 'realpolitiker'. De Willy Brandts met de Helmut Schmidts. Mensen die alles in een keer willen en mensen die weten dat dat niet kan, maar wel blijven hopen en werken. (Uiteraard zijn er ook mensen, veel te veel naar mijn smaak, die niets willen, die vinden dat het goed is zoals het is. Maar die mensen hebben het fout en ik praat liever niet met of over hen).

Alweer die 'lange Marsch durch die Institutionen' dus. Langzaam, stap voor stap gaan we verder naar een maatschappij of in ieder geval naar een onderwijs dat groeit, dat bloeit en beter wordt. Hopen we.

Maar intussen blijft het behelpen in politiek en onderwijs. Want:


Idealisme vernauwt zich onmiddellijk tot gezeik, als het in praktijk wordt gebracht.



28 jul 2016

De juiste taal

In München werd de aanslag bij de McDonalds herdacht. Niet verwonderlijk, maar ik had niet verwacht  er iets over te lezen. Veel ander schokkend nieuws, tenslotte. De kop die mijn aandacht trok luidde: 
"Herdenking voor slachtoffers München bij McDonalds verstoord door “Allahu Akbar” roepende islamisten" 
Ik vloekte binnensmonds. Wat nu weer? 

Ik had het gebeurde niet al te goed gevolgd, want er waren zoveel andere dingen aan de hand, en dit leek een anderssoortige moordpartij te zijn dan die waaraan we jammer genoeg te zeer gewend zijn geraakt. Het leek meer op die achterlijke moordpartijen die op Amerikaanse High Schools plaatsvonden. Maar door de kop van het artikel dat te vinden was (via NuJij) op obscure sites als Geen Stijl en breinloos.com leek dit een nieuwe loot te worden aan de anti-Islam-stemming die Europa sneller overneemt dan de Islam dat zelf zou kunnen. En zo was het artikel overduidelijk ook bedoeld. 

En natuurlijk zitten er begrijpelijke kanten aan die stemming. Je hoort vaak: "Niet elke moslim is een terrorist, maar elke terrorist is wel een moslim". Niet waar, maar wel catchy. En dat zijn dan nog de gematigden, die dat zeggen. Veel mensen zien het allemaal eenduidiger: de Islam leidt onherroepelijk tot terreur en dus is elke moslim een potentiële terrorist die (op zijn minst) goed in de gaten moet worden gehouden.

Moeilijk om in dergelijke tijden het hoofd en de feiten erbij te houden. 

Maar het is zinvol dat toch te proberen. Ik besloot me wat meer in de achtergrond van de dader van de aanslag in München te verdiepen. Ik bekeek het filmpje waarop de 'wandaden' van de moslims te zien zouden zijn nog een keer. 

Het filmpje begint met een opname van een jonge man die ik helaas maar deels kan verstaan. Dat ligt niet aan zijn Duits, maar aan de kwaliteit van de opnames. Wat ik versta is het volgende: 

"Wir leben nicht in einer Welt wo alles gut wird, wir leben nicht in so einer Welt. Die Welt ist am Arsch, die Welt ist kaputt." Waarschijnlijk is de jonge man geen autochtone Duitser, waar hij wel precies vandaan komt, weet ik niet. Maar we zouden er een paar veronderstellingen op los kunnen laten. Bij de aanslag in München zijn negen mensen om het leven gekomen. Vier van de slachtoffers hadden een Turkse achtergrond, drie waren Kosovo-Albanezen, eentje was Grieks. Bij de herdenking zullen dus allicht veel mensen met dezelfde (religieuze) achtergrond als die van de slachtoffers aanwezig zijn geweest. 

De kans is dus vrij groot dat de jongeman uit het filmpje moslim is. Ik gok, gezien zijn taal op een moslim die in Duitsland geboren is. Ik zou, gezien zijn uiterlijk, op een Noord-Afrikaanse herkomst gokken, maar uiterlijk is natuurlijk erg verraderljk.

Na deze inleiding zien we een vrij groot aantal mensen die kriskras door elkaar lopen. De in het Italiaans geschreven begeleidende teksten kan ik redelijk goed volgen, maar het zou kunnen dat ik hier of daar iets verkeerd vertaal of interpreteer. 
Het begint met:
ci sono tante persone 
un gruppo di giovani islamici scandisce 'Allah Akbar" (Dio e Grande), 
hetgeen volgens mij vertaald kan worden met:
Er zijn veel mensen
Een groep jonge moslims scandeert 'Allahu Akbar' (God is groot).

Allahu Akbar wordt tegenwoordig door veel mensen gezien als een kreet die hoort bij terrorisme. Hij wordt inderdaad ook gebruikt bij aanslagen, maar het is in feite een uitroep die past bij grote gebeurtenissen in een mensenleven, bijvoorbeeld bij een begrafenis. En van een vergelijkbare gebeurtenis was hier natuurlijk sprake. 

Maar.
Nu hoort een aantal niet-moslims dat Allahu Akbar. Zij leggen een voor hen begrijpelijke, maar zeker foutieve link met terrorisme. De niet-moslims worden boos.
De Italiaanse tekst zegt er het volgende van:

Inizia un scontro verbale a distanza  
Un gruppo di tedeschi se la prende anche con la polizia perché non interrompe la cantilena

Er begint een verbale confrontatie op afstand.
Een groep Duitsers is boos, ook op de politie, omdat ze de 'uitroepen' niet stoppen. 

En

continuano i richiami alla polizia e gli insulti ai giovani islamici sono verament pesanti " maiali"  "figli di putani" 
qualcuno applaude

Ze blijven naar de politie roepen en de beledigingen naar de moslimjongeren zijn heftig:  "varkens"  "Hoerenzonen "
Er wordt geapplaudiseerd.


De Duitse teksten die ik verder in het filmpje versta, bestaan o.a. uit de volgende literaire hoogstandjes:
-Fick dich Motherfucker. Motherfuck
-mit ihrem scheiss allahu akbar
-was macht die polizei, verdammte scheisse
-Ihr schweine
-verfluchte wichser
-du verfluchte schwuchtel du

Op dit punt wil ik even herinneren aan de titel van het artikel waarin de aanwezige moslims wordt verweten dat ze een herdenking verstoren!

Even later lees ik in een artikel van de Frankfurter Allgemeine (FAZ) over de Iraanse dader: 

Amokläufer von München war Rechtsextremist
Er war stolz darauf, wie Hitler am 20. April geboren zu sein: Der Münchner Amokläufer war zwar nicht in die rechtsextreme Szene eingebunden, trotzdem war er eindeutig rassistisch. Das hat die F.A.Z. erfahren. Der Deutsch-Iraner hasste Türken und Araber.
(…)
Auch sei S., der aus einer iranischen Familie stammt, stolz darauf gewesen, als Iraner und als Deutscher „Arier“ zu sein.

Hoe dat zit met die combinatie van Iraniërs en Duitsers die Ariërs zijn, moet men maar opzoeken op internet. Ik heb geen zin me met die bagger bezig te houden. Ik houd me bezig met 'moderne' baggersites als Geen Stijl en Breinloos. 

Vergeleken met IS en vergelijkbare groeperingen zijn de mensen achter deze sites natuurlijk schatjes die geen vlieg kwaad doen. Al zou ik hen ook niet graag in een positie zien waarin ze daadwerkelijke macht zouden hebben. Ze lezen en bekijken best veel namelijk, deze mensen, maar ze lezen en kijken overdreven selectief. Want alleen al het vertalen van de Italiaanse tekst bij dit filmpje had hun op andere gedachten kunnen brengen. Maar nee, dat doen ze niet. Ze horen of lezen "Allahu Akbar"  en ze springen in de haatmodus. 
Ze kunnen daar misschien niets (meer) aan doen. Ze zijn misschien voor hun leven verpest. En dat neem ik mijzelf en mijn geestverwanten dan weer kwalijk. Te weinig hebben we hen duidelijk gemaakt dat haat niets oplevert dan dood. 
Maar ik zou deze mensen (niet de terroristen, want die zijn niet meer te helpen) willen vragen om in ieder geval nog eens op zoek te gaan naar zoiets als waarheid. Niets eens begrip, maar wel begrijpen. Weten wat er speelt. 

Ooit was er een reclame van de Bond tegen het Vloeken: Wordt geen naprater. Met zo'n papegaai erbij. Een domme reclame, want iedereen is een naprater. Hoe kun je anders een taal leren? Maar kies dan wel de taal die je wilt spreken. Kies de juiste taal, de juiste toon en vooral: bestudeer je bronnen en probeer ze te begrijpen.



Ik vind dat hier muziek bij moet. Mooie muziek, niet te licht, niet te zwaar. Over de liefde misschien, of over het leven: Ain't Got No, I Got Life.






11 jun 2016

In crisistijd



Voor een gelegenheid die er hier nu verder niet toe doet, was ik aan het neuzen in mijn muziek. Ik kwam, niet geheel toevallig uit op een pagina die ik op mijn muzieksite Uppers & Downers schreef over de Edgar Broughton Band. Geen al te beste pagina, maar de muziek is het aanhoren natuurlijk waard. 
Waarom weet ik niet meer, maar daarna schakelde ik over naar mijn schrijfblog en klikte daar helemaal onder aan de pagina op een van de datumlinks. Ik kwam uit bij het gedicht "in crisistijd" dat ik schreef en plaatste op 25 november 2011:

in crisistijd

en dan begint het: vioolmuziek
een zwerm vogels die vanuit de zon de lucht bevolkt
roze oranje rood en blauw belooft de dag te worden
een gong een gong doen we erbij
die aanzwelt en in een snelle roffel
tot een orgasme komt (het eerste)

oooh

mijn god hierom geloof ik jou
althans de mensen die jou ooit spreken hoorden
en wetten gaven aan de verzekeringsagent
die maandelijks een vast bedrag
afschrijft van mijn rekening


De beginregels van dit gedicht verwijzen overduidelijk naar een van de nummers die ik op Uppers & Downers plaatste: Evening over Rooftops (1971). 
 

 




Tegenwoordig schrijf ik geen gedichten meer. Gedichten lezen heb ik nooit veel gedaan. Veel meer dan bij verhalen of romans heb ik bij gedichten het gevoel verdwaald te zijn in andermans hoofd. Dwalen vind ik prima, verdwalen niet, ik heb blijkbaar behoefte aan een zekere bewegwijzering. En bij wegwijzers horen woorden. "Uitgang" staat er bijvoorbeeld op. 
Nou bestaan er natuurlijk duizenden, miljoenen gedichten met een duidelijke uitgang, maar eigenlijk zijn dat geen gedichten, dat zijn veelal versjes, sinterklaasgedoedel of songteksten, ook als ze meer pretenderen. Maar over die 'gedichten' heb ik het nu niet. Een goed gedicht heeft een geheim.
Datzelfde geldt ook voor een goed verhaal of een goede roman. Van een 'van-a-naar-b-roman' word een mens moe. "Zijn we er nog niet?" In een goede roman worden bijvoorbeeld een aantal hoofdstukken besteed aan de bezichtiging van een in een kalimijn gevestigde fabriek van vogelverschrikkers. Of aan een uit de Führerbunker ontvluchtte Duitse herder die geen zin heeft om samen met zijn baasje uit het leven te stappen. En aan Tulla Pokriefke, natuurlijk. (Hundejahre - Günter Grass)

In zo'n roman verdwaal je ook. Natuurlijk verdwaal je. Lezen is verdwalen. Leven is verdwalen. Maar je verdwaalt met ruimte, je kunt nog alle kanten op. Je kunt, als je dat wilt, de rest van je leven doorbrengen in die roman. In een gedicht word je claustrofobisch. 

In die mindset herlas ik mijn gedicht 'in crisistijd'. 

Ik vind het nog steeds een mooi gedicht. Ik weet nog steeds niet waarom, maar het centrale "oooh" speelt daar zeker een rol in. Het staat daar mooi als middelpunt tussen orgasme en god. Ik weet niet meer hoe ik ertoe kwam, het zo op te schrijven. Dat er drie o's in het woord staan, begrijp ik nog wel. Als er "oh" had gestaan (of, qua Nederlands correcter: "o") dan was het een uitroep geweest als: "oeps". En dat woord wil je niet verbinden aan een orgasme, en god vindt het vast ook niet leuk als het in die vorm aan hem verbonden wordt.

Maar waarom wilde ik die uitroep in het gedicht? 

Ik let niet zo op mijn woorden. Bij de seks dan. Dus ik zal waarschijnlijk wel eens "oh god" geroepen hebben tijdens het klaarkomen. En ik zal toen het aantal o's niet geteld hebben. 
Vrijwel direct achter het woord orgasme staat (tussen haakjes) "het eerste". Waarom? Een aanval van patserigheid? "Ik kan nog wel een keer hoor!" Of schreef ik het omdat drie regels hoger het woord "gong" herhaald werd? 

Nee. Ik schreef het omdat het in me opkwam. Na, waarschijnlijk, tientallen andere opties. Ik schreef mijn gedichten altijd netjes van voor naar achter. Er werd gedurende en na het schrijven nog wel iets veranderd, maar het gedicht ontwikkelde zich (net als mijn verhalen) van boven naar beneden.
En zo kwam er drie regels na het "oooh" plotseling een verzekeringsagent. Dat god en die verzekeringsagent in een en dezelfde strofe optreden, is natuurlijk niet raar: ze werken beide op dezelfde manier. Ze beloven je iets, maar daar moet je dan wel voor betalen. 

God en de verzekeringsagent zeggen iets over mijn kijk op het leven. De eerste strofe van mijn gedicht doet dat ook. Misschien zelfs wel meer. Want laten we wel wezen: god en verzekeringagenten zijn alleen belangrijk als je ze nodig hebt. En echt nodig heb je ze alleen als je net dood bent. Je wilt je nabestaanden niet met allerlei financiële problemen achterlaten en god moet de juiste deur voor je (laten) openen. 
Vandaar de titel, natuurlijk: In crisistijd. Na je geboorte is er tenslotte maar een wezenlijke crisis in je leven: je dood.

Maar de eerste strofe van het gedicht gaat over het begin van een dag (roze oranje rood en blauw belooft de dag te worden, r.3)  terwijl het muziekje dat ermee te maken heeft toch uitgesproken over een avond gaat (Evening over Rooftops). Ik ontdekte die 'fout' pas lang nadat ik het gedicht geschreven had.  En ik zet 'fout' tussen aanhalingstekens omdat je volgens mij in een gedicht geen fouten kunt maken, in een goed gedicht dan, en zoals gezegd, vind ik dit nog steeds een goed gedicht. Dus moest ik een, nee, de verklaring vinden. Dat leek in eerste instantie niet moeilijk: de avondschemer is identiek aan de ochtendschemer, maar dan omgekeerd. Min of meer, dan toch. En dat sloot mooi aan op mijn idee over de twee crises in een leven: geboorte en dood. Je zou dan een soort wedergeboortegedachte in het gedicht kunnen lezen. Met redelijk hindoeïstische kleuren: roze, oranje, rood en blauw passen best goed in een Bollywoodfilm. 

Een Bollywoodfilm is natuurlijk al verschrikkelijk, maar daarna komt er dan ook nog een gong aan te pas. Een gong. Dat is pathetiek. En die gong die kwam ook al uit een van mijn favoriete albums en daarom wilde ik hem bewaren. Die gong is het begin van het laatste nummer van het album Mother Earth van Eric Burdon & War. Dat laatste nummer komt na het titelnummer, Mother Earth: een van de mooiste muziekjes uit mijn leven. 

Het lied, waaraan ik een blog heb besteed op Uppers & Downers, gaat over de dood. Of beter, het gaat erover dat het allemaal niet uitmaakt wat je doet en/of bereikt in je leven, omdat het einde voor iedereen hetzelfde is: iedereen belandt uiteindelijk in een donker gat in de aarde (of een variant daarvan). 

Mother Earth eindigt en dan komt de gong. De gong wordt nog gespiegeld en dan volgt het nummer You're no stranger, een mooi, zoetgevooisd nummer over hoe we eigenlijk elkaar allemaal kennen, van elkaar houden. Want de dood mag nooit het einde zijn. Nee, nee, na de dood gaat het nog verder. Al was het maar in de herinnering van anderen. 
 

 



Björk doet iets vergelijkbaars aan het eind van haar soundtrack bij de film Dancer in the Dark (Soundtrack: 'Selmasongs'), waarin ze de hoofdrol speelt. Na het best gruwelijke 107 steps (in de film wordt ze net na dit nummer opgehangen) volgt New World. Een slotakkoord, een oplossing. Het leven mag niet dissoneren. Zelfs de dood mag dat niet. Dan verzinnen we er gewoon iets bij.
 
 

 




En daarom wil ik dit stuk afsluiten met een loflied op mijn schoonzus G. want zij zei ooit iets dat mijn gedicht In crisistijd mogelijk maakte. Het was in 1986.
Ik had de avond doorgebracht met enkele lessen van de lerarenopleiding geschiedenis in Sittard. Na afloop zat ik met D. en T. in de Suikerpot (zo heette de kroeg geloof ik) en we dronken en kletsten over de zin van het leven. (Echt waar.) T. zette me thuis af en ik kreeg een telefoontje. Mijn vader was dood. Al enkele uren. Mijn broer en zijn vrouw hoorden het uren eerder. Maar ik was niet bereikbaar, ik zat in de kroeg. Een uur later zat ik in Heerlen, bij mijn broer en mijn schoonzus. Al gauw was er de begrafenisondernemer. Want een lijk mag je niet te lang laten liggen. Misschien konden we al wat dingen afspreken. Na een veel te lang, ingewikkeld en zwaar gesprek merkte hij ook wel dat wij het gehad hadden. En daarbij, het werd al laat en hij moest het lichaam nog meenemen en in de koeling stoppen. Dus vroeg hij: "En dan moeten we het morgen maar even hebben over het graf en de grafsteen, misschien kunt u daar alvast een beetje over nadenken, dan kunnen we morgen tot een beslissing komen. We moeten er niet te lang mee wachten."


Waarop G. zei: "Nou, we laten er geen gras over groeien."
Waarmee mijn gedicht verklaard is.





30 mei 2016

Nu jij weer

Geloof het of niet, maar soms vind ik mezelf geweldig. Meestal deel ik dat dan niet met de wereld, want mij is geleerd dat publiekelijk veren in je eigen kont steken geen goed plan is. Maar nu wijk ik van die wijze raad af.
Waarom? Omdat ik de aanleiding tot dit stuk eigenlijk te leuk vindt om er de wereld niet mee te verblijden. Het gaat in feite om een soort grap. Een grap -ook dat is een wijze raad die ik meestal wel, maar deze keer niet ter harte neem- moet je nooit uitleggen. Toch zal ik dat hier moeten doen, want niet iedereen is (als ik) een fan en veelvuldig herlezer van Harry Mulisch. Ik kan van anderen niet verwachten dat ze zelfs citaten van andere schrijvers in het werk van Harry Mulisch herkennen.

Maar waar gaat het nou eigenlijk over?
Het gaat over Zwarte Piet. Via NuJij.nl las ik een artikel uit de NRC (het is nu eind mei) over Zwarte Piet. Dat artikel vond ik niet zo interessant, de reacties erop des te meer. Althans een van de reacties. Een reageerder met de naam ThetsTheWayTheCookieCrumble (het staat er echt) schreef:

"Een stel idioten die naar dit land komen, en onze cultoer proberen kapot te krijgen mogen van mij een enkeltje terug naar de Rimboe."

Dat ontlokte mij de spontane reactie:

"@6 De Rimboe is een bos in Tokkie-Tokkie-land. 

(Vrij naar Gerard Reve)"

Ik vond dat dus zelf wel een goeie. Sorry. En hoogmoed komt voor de val, ik weet het.

Voordat ik val, ga ik het even uitleggen. Maar voordat ik dát ga doen, moet ik eerst even melden dat ik de citaten die ik gebruik kopieer uit een artikel in Vrij Nederland dat de moeite van het lezen zeker waard is, maar dat ik (ik zweer het) pas gelezen heb nadat ik mijn reactie had geplaatst. Mulisch' boek waarin het hieronder gebruikte citaat ook te vinden is, heb ik als ik dit schrijf niet bij de hand.

Mulisch en Reve waren, zoals redelijk velen zich zullen herinneren, geen vrienden. Ze raakten in een polemiek (van Mulisch' kant) of een zogenaamd grappig bedoelde 'boutade' (Reve) over het begrip 'ironie'.
Reve schreef in De taal der liefde:
"Nu moeten we nog van die Surinaamse en Curaçaose & Antilliaanse troep af. Ik ben er erg voor, dat die prachtvolken zo gauw mogelijk geheel onafhankelijk worden, en ons niks meer kosten, zodat we ze allemaal met een zak vol spiegeltjes en kralen op de tjoeki tjoeki stoomboot kunnen zetten, enkele reis Takki Takki Oerwoud, meneer!"

Nou ja, Reve was niet helemaal in orde. Omdat hij zich ook wel realiseerde dat het niet helemaal comme-il-faut was, wat hij schreef, beriep hij zich op het toverwoord 'ironie'. Mulisch heeft, wat mij betreft, afdoende met hem afgerekend in een artikel dat in Vrij Nederland gepubliceerd werd (1972) en dat later ook in een bundel te vinden was (welke bundel ontschiet me nu, eerlijk gezegd). Mulisch schreef in Het ironische van de ironie o.a.:
"Hij is als het ware door de dubbele bodem van de ironie gezakt. Wie ironisch spreekt, zegt het tegendeel van wat hij meent, maar zodanig, dat een ander dat doorziet. Van het Reve zegt wat hij meent, maar zodanig dat de ander dat niet doorziet en denkt nog steeds met ironie te doen te hebben." In hetzelfde stuk schrijft Mulisch: "Daarom is wat Multatuli schreef achtenswaardig en nog steeds modern, wat Van het Reve schrijft verachtelijk en achterlijk." En daar heb ik verder niets aan toe te voegen.

Nu is een verwijzing naar Mulisch en zelfs naar Reve natuurlijk volslagen idioot als het gaat om de reactie van ThetsTheWayTheCookieCrumble, de man of vrouw kent de namen waarschijnlijk niet eens. Maar zijn verwijzing naar de Rimboe (met hoofdletter!) en het gegeven dat premier Rutte enigszins onder vuur ligt vanwege het gebruik van de term 'Tokkie' (terwijl dat toch de naam is van een stel nog levende mensen) legde in mijn brein meteen een link bloot naar Reve's uitspraak. 'Tjoeki tjoeki stoomboot' en 'Takki Takki Oerwoud' ligt tenslotte niet echt ver van 'Tokkie-Tokkie-land'. Kortom, ik vond het wel wat! Ik tikte mijn reactie in en keek zelfvoldaan naar het scherm.

Maar het levert niets op. Ik heb twee plusjes gekregen op mijn reactie op NuJij, maar ik betwijfel of die mensen de link naar Reve en Mulisch leggen. Ze denken waarschijnlijk dat ik een simpel woordgrapje maak. Op het niveau van Reve, zal ik maar zeggen. (De Reve van De taal der liefde, niet de G.K. van het Reve van De avonden.) De lezers van dit blog zullen de link die ik legde tussen de opmerking van ThetsTheWayTheCookieCrumble en de idiotie van Reve uiteraard niet gelegd hebben. Behalve misschien die ene. En daarom is dit een ode aan P.


Vooruitgang bestaat enkel in de tijd.

10 mei 2016

Godcomplot, deel 1: Raoul Chapkis, Friedrich Nietzsche en Jean Paul

De geboorte van god is in 1962  beschreven door Hugo Brandt Corstius (de vader van Aaf en Jelle, om met Matthijs van Nieuwkerk te praten). Hij deed dat onder een van zijn tientallen schuilnamen: Raoul Chapkis, in het verhaal 'De hoop der mieren' dat te vinden is in zijn onnavolgbare werkje Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit. 
Men moet dit verhaal natuurlijk niet verwarren met het zogenaamde 'kerstverhaal' zoals we dat kennen uit de Bijbel. Dat verhaal gaat over de geboorte van de zoon van god, niet over die van diens vader. 
Het verhaal van Chapkis is natuurlijk slechts een verhaal, geen waarheid, maar iedere onbevooroordeelde lezer zal erkennen dat het dichter bij de waarheid komt dan het nogal onwaarschijnlijke verhaal over 'Jezus'. 
Had god (of G.O.D.) dan geen kinderen? Natuurlijk wel. Honderden kinderen, misschien wel duizenden, we weten het niet precies. En die kinderen kregen weer kinderen, die weer kinderen kregen, die ook weer kinderen kregen, enzovoorts. Het precieze aantal nakomelingen van god kennen we niet en kunnen we ook niet kennen. Daartoe ontbreekt ons het overzicht.

Chapkis' verhaal over de geboorte van god is niet meer erg bekend. De MSM (mainstream media) doen in samenwerking met de pluchekleverpolitici en de multinationals hun uiterste best het buiten de Canon van Algemene Kennis (CAK) te houden. Brandt Corstius begreep bij het schrijven van het verhaal natuurlijk heel goed dat hij op veel gevoelige tenen zou trappen. Dat het verhaal misschien niet eens uitgegeven zou worden. Daarom 'verstopte' hij 'De hoop der mieren' in een bundel luchtige verhalen. Zijn opzet lukte en het verschijnen van Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit zorgde voor een lichte opflakkering van het verlangen naar waarheid. Een lichte en vooral een kortstondige opflakkering. 'Grappig' was de meest positieve waardering die het bundeltje in de kranten kreeg. 
Brandt Corstius heeft zich na het verschijnen van zijn bundeltje nooit meer uitgelaten over 'De hoop der mieren'. Dat is jammer, maar ook weer niet echt erg. Ook hij wist niet meer over de waarheid omtrent de geboorte gods. Dat hij met zijn verhaal dicht in de buurt kwam, had vooral te maken met de kracht van zijn analytische brein. Die kracht bezorgt hem een plaats in de annalen van de ware kennis.
Ik plaats hier (in roofdruk) het verhaal 'De hoop der mieren' in de -waarschijnlijk ijdele- hoop andere waarheidszoekenden op een spoor te zetten naar een antwoord op de vragen omtrent de geboorte van god.

de hoop der mieren

Belangrijker dan de geboorte van god is zijn dood. We leven tenslotte in een tijdsgewricht  waarin de strijd tussen 'gelovigen' en 'atheïsten' tot ongekende hoogten reikt. Een vreemde strijd, want natuurlijk bestond god en even natuurlijk was het nooit de god zoals die beschreven werd in allerlei 'heilige boeken'. Maar deze wetenschap is helaas voorbehouden aan slechts enkele ingewijden. De bronnen van hun inwijding zijn zeer divers. In mijn geval is de oorsprong van verlichting te vinden in een song van Nina Hagen. In 'Auf'm Friedhof' zingt ze, zonder duidelijke aanleiding opeens de volgende  zinnen: 'Gott ist tot, the lord ist fort'. Nou nee, ze zingt het niet zelf, ze laat het, enigszins zwak, de duivel zeggen. 


Zoals bekend is Nina Hagen na haar eerste en sublieme album 'Nina Hagen Band' in enkele etappes volslagen gek geworden. 

Laten we terugkeren naar de dood van god en laten we ons daarbij in eerste instantie concentreren op het tijdstip. Wanneer is god gestorven?
Een precieze datum weten we ook hier niet, maar vrij algemeen wordt als vaststaand aangenomen dat het voor 1882 moet zijn geweest. In dat jaar immers verscheen Die fröhliche Wissenschaft van Friedrich Nietzsche, waarin de bekende zinsnede: "Gott ist todt! Gott bleibt todt! Und wir haben ihn getödtet!" 

Dat klinkt vrij overtuigend, maar er wordt ook wel verwezen naar het iets minder bekende werk van Jean Paul uit 1796: „Rede des toten Christus vom Weltgebäude herab, dass kein Gott sei“, maar hoe verleidelijk die optie ook lijkt, vooral ook gezien de rol die Christus in het werk speelt, moeten we haar toch afwijzen als mogelijke hulp bij de datering van gods dood. Jean Paul laat Christus een vraag beantwoorden die 'de doden' stellen: "Christus! Ist kein Gott?" "Es ist keiner."  Even verderop zegt Christus dat ook hij een wees is: „Wir sind alle Waisen, ich und ihr, wir sind ohne Vater“.
Dit lijkt natuurlijk te verwijzen naar de dood van de vader, van god, maar even later meldt de achrijver dat alles maar een droom was, een verschrikkelijke (voorspellende?) droom van wanorde en chaos, vergelijkbaar misschien met 'Losing my Religion' van R.E.M.


Losing my religion


In 1796 voorspelde Jean Paul dus gods dood, in 1882 kon Nietzsche die dood verkondigen. God stierf dus in de periode die we kennen als de Romantiek. In een periode dus waarin de Verlichting nog ruimschoots doorwerkte in de wetenschap, maar waarin het donker alweer groeide. Waarin de ratio bloeide maar waarin ze monsters begon te baren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan (het monster van) 'Frankenstein' (1818, tweede, verbeterde uitgave 1831) van Mary Wollstonecraft Shelley.  Shelley schreef haar verhaal, althans de eerste aanzetten daartoe, tijdens een ontmoeting met de dichter Lord Byron, die toen in Zwitserland verbleef.
En Lord Byron was dan weer de vader van Ada Lovelace (completer: Augusta Ada Byron King, Lady Lovelace, 1815-1852). Over Ada Lovelace, Charles Babbage en een definitievere datum van gods dood gaan we het de volgende keer hebben.


Deel 2: Ada en Linda 

Internet en porno: een pot nat 

2 mei 2016

Angela (3e versie)

3 versies

In februari schreef ik een kort verhaal met de titel Angela. Het idee was het in te sturen voor een wedstrijd die te maken had met de boekenweek van dit jaar waarvan het thema 'Duitsland' was. Omdat het verhaal maar 500 woorden lang mocht zijn, schoot het niet erg op. Toen ik het uiteindelijk meende te kunnen opsturen vroeg ik de datum nog maar eens na. Het had een week eerder af moeten zijn. 
Ik plaatste het op mijn blog, maar weet eigenlijk niet meer of ik het ook via facebook en twitter aankondigde. Nou ja, wie het alsnog wil lezen, het staat in de inhoudsopgave aan de rechterkant van deze pagina. Het is geen goed verhaal.

Daarom herschreef ik het, het onderwerp beviel me nog steeds. Er ontstond een tweede versie, die op wonderbaarlijke wijze weer 500 woorden omvatte. Dat aantal hoort blijkbaar bij het verhaal. Er kwam wat meer aandacht voor een ultrakorte episode uit de Duits-Nederlandse geschiedenis. 
Vandaag heb ik weer het een en ander aan herschreven. Bij een verhaal van 500 woorden is elk woord dat je verandert een grote verandering. 

Het gaat over een politica die geen mens mocht zijn.



Angela

Laten we eerlijk zijn, het plan was goed. U zou verbaasd zijn geweest een vrouw in mantelpakje en pumps op de stam van een omgevallen boom te zien zitten. Een omgevallen boom in het hoge gras, ongeveer tien meter van het paadje dat vanaf de grensovergang naar het gehucht verderop leidde. Een paadje dat alleen door de bewoners van de drie aangelegen huizen gebruikt werd en door een enkele verdwaalde wandelaar of fietser.  
Natuurlijk, u zou verbaasd zijn geweest. U zou gevraagd hebben of de vrouw hulp nodig had. Ze zat zo onhandig op de stam waarvan de meeste bast door weer, wind en passanten verwijderd was. 
Omdat de stam niet helemaal horizontaal lag, helde de vrouw een beetje naar links, maar niet zo dat ze met haar hand steun moest zoeken. Haar handen lagen op een handtas en een soort strandhoed in haar schoot. Het zou overal een ongewoon gezicht zijn geweest. Het lag niet aan Köpfchen, de bosrijke grensovergang tussen Aken en de Belgische gemeente Raeren. 

Ik herkende haar meteen, maar wist ook wie ik moest verwachten. Ik noemde haar naam. Zij knikte. Zware oogleden, haar lippen licht bitter. Zartbitter was een beter woord, als chocolade. Ik vroeg of ze hulp nodig had. Ze haalde haar rechterschouder op. Wilde ze iets eten? Weer die schouder. Ik nam haar bij de linkerhand en leidde haar voorzichtig naar het smalle paadje. Het leidde ons tegen het talud omhoog naar de grote weg. Ze vroeg of we al in België waren. Ik wist het niet, maar wees naar de friture een kleine tweehonderd meter verderop. "Die is Belgisch, daar staat mijn auto, maar waar de grens precies loopt? Geen idee. Zet je hoed op" 

Ik kneep zachtjes in haar bezwete hand. Het komt goed, wilde ik zeggen, maar ik keek alleen hoe ze me moeilijk lopend en lichtgebogen volgde. Toen ik weer naar de friture keek, leek die verder weg. Ik zocht naar schuilmogelijkheden langs de kant van de weg. We konden ons -als een auto ons achteropkwam- van het talud naar beneden de weilanden in laten rollen. Maar er was geen verkeer. 

Ik vertelde haar hoe we in mijn auto zouden stappen, beschreef de route. Van de grens, via rustige weggetjes door de Voerstreek naar Moelingen en de grens over naar Eijsden, om daar de trein naar Maastricht te nemen. "Ik ben een van de weinigen die nog iets van die geschiedenis weet." Ze begreep niet wat ik bedoelde, dus vertelde ik haar hoe keizer Wilhelm II in 1918 vanuit Spa naar Eijsden werd gereden en van daaruit per hoftrein verder reisde naar Kasteel Amerongen. Van daaruit ging hij in 1920 naar Doorn. Ze knikte: "Keiner kennt diese Geschichte". 

Maar we kwamen niet in Eijsden. We zaten net in mijn auto toen van achter de friture mannen verschenen. Banden rond hun bovenarm. P.E. stond er op. We zagen geen wapens.
Ze sloeg haar armen om me heen en kuste mijn wangen. "Danke!", fluisterde ze, en: "Wir schaffen das."