16 apr 2015

Hundejahre, bij de dood van Günter Grass

„Senta warf Harras; und Harras zeugte Prinz; und Prinz machte Geschichte...“


De middelbare school. Ik zat, denk ik, nog op de middelbare school toen ik het boek kocht. Maar pas enkele jaren later las ik het helemaal. Het stond met zijn intrigerende titel en omslag naast allerlei werken en werkjes van Hesse en Brecht. Die kocht ik steevast op de boekenafdeling van V&D, daarbij welwillend toegeknikt door de vader van een aantrekkelijke leerling van de meisjesschool die Heerlen ook rijk was. We maakten af en toe een praatje, de vader en ik, bedoel ik, met zijn dochter heb ik nooit meer dan enkele schuchtere woorden gewisseld. Ik was een verlegen type en zat bovendien in een relatie met een leerling van dezelfde meisjesschool. Volgens mij zaten de meisjes zelfs in dezelfde eindexamenklas. Het zal dus wel 1974 geweest zijn, want in dat jaar haalden we allemaal ons diploma. 

Hoe ik erbij kwam het boek te kopen, weet ik niet meer, maar ik hou het erop dat het een tip was van de boekenvader. Hij was een zachtmoedige man die het ene plankje onvertaalde Duitse literatuur altijd redelijk gevuld hield: altijd wel iets van Goethe. Fallada kwam er regelmatig in voor. Een aantal literatuurlijstboeken als Der Schimmelreiter, maar vooral veel Hesse en Brecht, want daarvoor, wist hij, had hij een vaste afnemer (waande ik me invloedrijk).
Op een dag, vind ik, moet hij tegen me gezegd hebben: "Dit moet je eens lezen. Dit is echt een prachtig boek." Daarbij tikte hij met een vrij lange gelige nagel op de witte rug van Hundejahre. Ik nam het boek uit het rijtje en bekeek de zwart met rode hand die een schaduwhondenkop vormde. Ik wist, dat de boekenman gelijk had. Ik kende de naam Günter Grass en wist waarschijnlijk al dat hij een beroemd Duits schrijver was. Niet voor niets keken we vooral Duitse tv. Maar ik had niets van hem gelezen.
De boekverkoper stopte het boek in een klein papieren zakje en legde het voor me klaar naast de kassa. Ik betaalde en begon tevreden aan de lange wandeling naar huis. 

Onderweg haalde ik het boek tevoorschijn en bladerde erin. Ik las de achterflap, bewonderde de hondenkop. En las de openingszinnen. De eerste alinea.

Erste Frühschicht
Erzähl Du. Nein, erzählen Sie! Oder Du erzählst. Soll etwa der Schau-
spieler anfangen? Sollen die Scheuchen, alle durcheinander? Oder wollen 
wir abwarten, bis sich die acht Planeten im Zeichen Wassermann geballt 
haben? Bitte, fangen Sie an! Schließlich hat ihr Hund damals. Doch bevor 
mein Hund, hat schon Ihr Hund, und der Hund vom Hund. Einer muß 
anfangen: Du oder Er oder Sie oder Ich… Vor vielen vielen Sonnenunter-
gängen, lange bevor es uns gab, floß, ohne uns zu spiegeln, tagtäglich die 
Weichsel und mündete immerfort.

Een prachtige eerste alinea zie ik, nu ik hem weer eens lees. Het hele boek zit er in. De drie (of meer) vertellers, de vogelverschrikkers, de honden en natuurlijk de monding van de Weichsel, want het verhaal speelt zich grotendeels af in de voormalige Freie Stadt Danzig.
Danziger Trilogie 3 staat er op het omslag, maar omdat verzekerd werd dat de drie delen afzonderlijk te lezen waren, begon ik er , eenmaal thuisgekomen, toch aan.
Maar het was pittig, ik was gewend aan de duidelijke taal van Brecht, het dromerige van Hesse. Dit was andere taal. En een heel andere manier van vertellen. Weitschweifig was het woord dat ik er toen niet voor wist te vinden:

Der Federführende schreibt Brauksel zumeist wie Castrop-Rauxel und 
manchmal wie Häksel. Bei Laune schreibt Brauxel seinen Namen wie 
Weichsel. Spieltrieb und Pedanterie diktieren und widersprechen sich 
nicht.

Ik vond het geweldig, maar kwam er niet doorheen. Ik gooide het boek in een hoek. Later, later.
Ik weet niet meer hoe oud ik was toen het boek me niet alleen meer aantrok en me dwong het op te pakken en nog maar een keer te beginnen, maar me meteen ook naar binnen zoog en me pas weer (eventjes) losliet toen ik al met de tweede verteller had kennisgemaakt: Harry Liebenau en vooral ook met zijn nicht en niet te vermijden liefde Tulla Pokriefke. Ik was verliefd op haar (en ben het nog steeds op haar naam) omdat Harry Liebenau (en dus Günter Grass) in het Tweede Boek van Hundejahre elk nieuw onderwerp aanhief met haar naam: 

Tulla, …
Liebe Tulla, …
Liebe Cousine Tulla, …
Hör zu, Tulla, …
Oh, Tulla, …

Sinds die eerste keer heb ik het boek om de paar jaar weer ter hand genomen en meestal wisselde ik van favoriet deel. Eerst waardeerde ik Harry Liebenaus toeschouwersverhaal het meest, dan weer viel ik voor de woede van dader Walter Matern in boek drie, een andere keer was slachtoffer Eddy Amsel mijn favoriete verteller.  

Mijn eerste exemplaar van Hundejahre heb ik inmiddels letterlijk stuk gelezen. Waarschijnlijk ergens in de tachtiger jaren heb ik een nieuw gekocht. In precies dezelfde uitgave. Zo te zien heb ik ook dat een keer of twee drie gelezen. Het was een goedkoop exemplaar (12,80DM) en daar kreeg je dan 473 dichtbedrukte pagina's taal voor, Duitse taal, verbazingwekkende taal, breedsprakige, meeslepende en prachtige taal. 
En door het hele boek lopen intussen honden. 3 honden: Senta, Harras en Prinz, waarbij de laatste op een van de laatste dagen van de Führer uit diens bunker wegloopt en de Elbe overzwemt naar het vrije westen en een bezoek brengt aan de filosoof Martin Heidegger. 

Toen ik aan dit stuk begon dacht ik dat het met dit boek was als met de Weichsel:

Die Weichsel ist ein breiter, In der Erinnerung immer breiter werdender,                       trotz der vielen Sandbänke schiffbarer Strom…

Maar nu ik het weer gezien, gevoeld en ingekeken heb, weet ik dat ik het gauw weer wil gaan lezen. De taal lijkt nog rijker geworden. Lijkt, want de woorden zijn uiteraard dezelfde. Ik ben, mijn taal is rijker geworden, rijper, en dan bedoel ik niet mijn Duits, natuurlijk. 

Günter Grass is dood. Hundejahre ligt hier op mijn tafel. En gaat in ieder geval mijn leven lang mee.












Geen opmerkingen:

Een reactie posten