Voor mij
leeft een stad meestal door zijn teksten.
Dat kunnen een enkele keer de gebeitelde teksten zijn in monumentale
gebouwen. Maar meestal vind ik ze bij de graffiti, op affiches of gewoon op
metalen plaatjes met gemeentelijke directieven of mededelingen. Winkelnamen,
reclames en aankondigingen kunnen ook veel toevoegen aan de sfeer van een stad.
Vaak
moet je dat alles natuurlijk zien in combinatie met de omgeving van de tekst,
dus er zit vaak een tekening bij, een oude deur of een muur. Die voorwerpen
worden door de tekst vaak een stuk interessanter. Dit
alles geldt natuurlijk vooral als je in een andere stad komt dan die waarin je
woont.
Zo was
ik laatst in Namen. Geen wereldstad, maar het is er aangenaam vertoeven. Vooral
als het weer lekker is, het tijdelijke onderkomen prettig en het gezelschap D.
Vooral dat laatste is belangrijk, maar – ik geef het toe – dat ligt aan mij.
Op de
rots die Maas en Sambre nog even van elkaar scheidt, waakt een tamelijk
indrukwekkende citadel over de stad en zijn toegangen. Maar ik ben al wat ouder
intussen en de ridder- en koningsfantasieën ontgroeid. Dus zo’n citadel, och…
Het
leukste was een gebouw waarin een soort oorlogsmuseum gevestigd was. Het was
gesloten, maar gelukkig waren er ramen, etalages waarin een deel van de
collectie was opgesteld. Heerlijke knulligheid. Door de stoffige ramen kon je
een blik naar binnen werpen en constateren dat het ook daar ging om een museum
zoals dat vijftig jaar geleden al niet meer echt acceptabel was, maar dat
desondanks tot de verbeelding sprak. De verbeelding van een jongetje dat
heldendaden wil verrichten, maar dat niet verder komt dan de kinderachtige
cowboy- of soldatenverhalen die het door de omgeving kreeg aangereikt.
Toen ik
in die etalage keek, moest ik denken aan de doosjes vol op plastic stokjes
bevestigde soldaten, cowboys en indianen die mijn broer en ik lossneden en
(meestal maar gedeeltelijk) beschilderden. Ik herinner me nog goed dat ik ze
vooral graag gebruikte als in de woonkamer de kerststal was opgebouwd, want dan
waren er rotsen en een grot. Ik vond het wel een beetje vervelend dat in het
kind dat in de grot net geboren lag te zijn wel zo’n vijf tot zes van die
soldaatjes pasten.
Het
heden meldde zich even verderop weer, waar in een soort boek, getiteld Les Namurois, bestaande uit grote
kartonnen pagina’s afbeeldingen te zien waren van figuren, meestal soldaten in
de uniformen van vervlogen jaren. Dat klinkt vreemd, maar bij de Jezuïet die
ook in het boek stond, had een toevallige voorbijganger in de drie officiële talen
van het land het ‘beroep’ van die meneer aangegeven: Un Pédophile/Een Pedofiel/Ein Pedophiler. Op de foto die ik ervan
gemaakt heb, is die tekst helaas nauwelijks te lezen.
Leuk.
Maar in de stad wordt het leven geschreven, niet de geschiedenis, in de stad
zijn er woorden. Dus daar moesten we zijn. Het eerste dat we op die manier
tegenkwamen was een vervallen huis, een ruïne eigenlijk, die verbouwd ging
worden naar luxe appartementen, naar appartements
de standing. Het huis was afgebrand maar zou nu heropgebouwd, gerestaureerd
worden naar iets mooiers in het (vrijwel) oude jasje. Ergens op het bord zou
eigenlijk een inleidende tekst moeten staan als: hier wordt gebouwd aan …….
Omdat die tekst ontbreekt, vond ik dat ik de foto een stripachtig uiterlijk
moest geven. Beetje Photoshoppen dus.
Een paar
straten verderop (want Namen is niet groot) ontdekten we het pièce de résistance van (neem ik aan)
een stel jonge aanstormende graffitikunstenaars. Ik vond er een paar mooie oude
koppen die me deden overwegen mijn L’homme
dans la rue-serie weer op te pakken. Een paar mooie regels c.q. woorden. En
vooral een ‘kindertekening’ die door de begeleidende
tekst getild werd tot in de hoogste regionen van de moderne kunst.
Dit zijn
de zaken die van een stad een stad maken. Dit zijn de spullen die mij van een
stad laten genieten.
Het doet
me denken aan mijn voormalig buurjongetje dat met
een vriendje
van een paar huizen verderop met een waarschijnlijk van zijn school geleende
spuitbus in grote en onbeholpen letters SEX schreef op zo’n saai grijs
transformatorhuisje. Ze gingen zo erg op in de edele schrijfkunst dat ze niet
merkten dat ik mijn auto vlakbij parkeerde. Toen ik het portier met een
overdreven harde slag dichtgooide, keken ze om en wilden wegrennen. Maar
buurjongetje herkende me en bleef toch maar staan. Hij keek betrapt en
opgelucht tegelijk. Hij wist dat er geen harde repercussies te vrezen waren,
maar vond de gemoedelijke opmerking die ik maakte ( ‘Lukt het een beetje,
jongens?’) zichtbaar pijnlijk: hij werd op zich zelf teruggeworpen. Vroeger,
dacht ik, rende de boer tenminste nog met een hooivork achter je aan.
Maar misschien heeft hij er iets van geleerd. Ik wel in ieder geval.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten