14 jul 2012

Greppel



© Album Jacobus R..
Een paar dagen geleden was het in het nieuws (Volkskrant, 10-07-2012):  Voor het eerst waren er foto’s (van Jacobus R.) te zien die zouden getuigen van oorlogsmisdaden van de Nederlanders in Indonesië. Natuurlijk werden er wat slagen om de arm gehouden, want een paar foto’s waarop alleen slachtoffers te zien zijn, zeggen natuurlijk nog niets over de daders. Al was de eigenaar van de foto’s iemand die toentertijd inderdaad als soldaat in Indonesië was en aan de Nederlandse kant vocht.
Uit het oogpunt van de geschiedwetenschap is de twijfel terecht, maar niemand twijfelt er natuurlijk aan dat er gebeurd is wat de foto’s lijken te vertellen: Nederlandse soldaten nemen een aantal Indonesische vrijheidsstrijders gevangen en schieten hen zonder veel plichtplegingen dood.
Ondanks het gebruik van de bagatelliserende term ‘Politionele acties’ was er gewoon een oorlog aan de gang en in een oorlog worden oorlogsmisdaden gepleegd. Ook als er Nederlanders als daders bij betrokken zijn.  ‘Schone’ oorlogen bestaan nu eenmaal niet. 

Een verrassing vond ik het dus niet die foto’s te zien. Toch heb ik er lang en enigszins gechoqueerd naar gekeken. Dit was het verhaal dat mijn vader vertelde!
© Album Jacobus R.
Toen Heerlen namelijk pas bevrijd was van de Duitsers (september 1944) trok mijn vader als vrijwilliger mee met het Amerikaanse Negende Leger Duitsland in. Samen met een heel aantal stad- en streekgenoten werden hem allerlei bewakingstaken toebedeeld. Op 31 maart 1945 werd 2-13 Regiment Infanterie opgericht. Bevelhebber was Luitenant-Kolonel Erdman. Via Engeland en Malakka (Maleisië) kwamen ze op 9 maart 1946 aan in Semarang op Java. Op 26 februari 1948 stapten de overlevenden (25 man waren gesneuveld) aan boord van de Tabinta en begonnen aan hun reis terug naar Nederland, waar ze op 25 maart aankwamen.
In de tussenliggende periode is het onderstaande voorgevallen. Precieze datum en plaats weet ik niet. Het exacte verloop van het geheel kan ik ook niet vertellen. Dat neem ik mezelf kwalijk. Niet zozeer omdat het voor geschiedkundigen van belang zou kunnen zijn, maar omdat het aangeeft hoe slecht ik luisterde naar de verhalen van mijn vader.  

Intussen is het ook lang geleden dat hij het vertelde. Mijn vader stierf in 1986 en een paar jaar eerder vertelde hij me het verhaal een of twee keer. We zaten aan tafel bij hem thuis en dronken bier. Het was laat en we hadden al enkele uren gepraat over de scheidingen.  Hij was gescheiden toen ik 15 was en ik was net gescheiden van mijn eerste vrouw. Dat schiep een band, maar gaf mij ook de mogelijkheid de oorzaak van mijn ellende bij mijn ouders te zoeken Omdat ik mijn moeder in die tijd niet zag, kreeg hij dus alle bijbehorende verwijten te slikken. 
Moe en aangeschoten streek ik niet veel later over mijn hart en liet hem vertellen over wat voor hem misschien wel veel belangrijker was.  Zijn werk in de mijn en vooral Indonesië, Indië voor hem. Hij vertelde over de dood van Wimpie, hij vertelde over de hartelijke ontvangst in de kampongs die ze op hun patrouilles aandeden en hij vertelde over die vrouw op wie hij verliefd was (al zei hij het niet zo) en waarvan mijn broer en ik alleen nog een klein fotootje hebben.
Maar hij vertelde ook over het werk dat hij daar deed. Over de patrouilles. Over die ene patrouille waarvan ze terugkeerden en waar ze geheel onverwacht een groot aantal vrijheidsstrijders (Pelopers) in een greppel zagen liggen. De vrijheidsstrijders verrast. Zij verrast, maar, hoewel in de minderheid toch in het voordeel omdat zij wel de wapens in hun handen droegen. Waarschijnlijk lag de vijand uit te rusten van een of andere actie. 

Tabinta
'Maar wat moesten we nu?’ vroeg mijn vader. ‘We konden niet blijven en ze waren met te veel om hun echt gevangen te nemen en mee te nemen naar het kamp. En als we verder zouden gaan, dan zouden ze ons achterna komen en dan zouden ze echt geen medelijden met ons hebben. We hadden geen keus.’
Ze hebben hen doodgeschoten. Allemaal. Ik weet niet hoeveel het er waren. Ik meen dat het met een bren gebeurde, een soort mitrailleur. In feite was er dus maar één schutter. ‘Later konden we niet meer met hem praten, hem niet meer aankijken.’

Even later wilde mijn vader naar bed. Hij had zijn verhaal verteld en er niet meer als reactie op gekregen dan dat de rol van Nederland in die oorlog natuurlijk volslagen abject was. Dat ik hem niet veroordeelde en de schutter ook niet, maar dat ze niet begrepen hadden dat ze helemaal niets te zoeken hadden gehad in Indonesië. 
‘Het heet Indonesië, pap!’
Hij sloeg een arm om me heen en zei welterusten.










Geen opmerkingen:

Een reactie posten