Voor een gelegenheid die er hier nu verder niet toe doet, was ik aan het neuzen in mijn muziek. Ik kwam, niet geheel toevallig uit op een pagina die ik op mijn muzieksite Uppers & Downers schreef over de Edgar Broughton Band. Geen al te beste pagina, maar de muziek is het aanhoren natuurlijk waard.
Waarom weet ik niet meer, maar daarna schakelde ik over naar mijn schrijfblog en klikte daar helemaal onder aan de pagina op een van de datumlinks. Ik kwam uit bij het gedicht "in crisistijd" dat ik schreef en plaatste op 25 november 2011:
in crisistijd
en dan begint het: vioolmuziek
een zwerm vogels die vanuit de zon de lucht bevolkt
roze oranje rood en blauw belooft de dag te worden
een gong een gong doen we erbij
die aanzwelt en in een snelle roffel
tot een orgasme komt (het eerste)
oooh
mijn god hierom geloof ik jou
althans de mensen die jou ooit spreken hoorden
en wetten gaven aan de verzekeringsagent
die maandelijks een vast bedrag
afschrijft van mijn rekening
De beginregels van dit gedicht verwijzen overduidelijk naar een van de nummers die ik op Uppers & Downers plaatste: Evening over Rooftops (1971).
Tegenwoordig schrijf ik geen gedichten meer. Gedichten lezen heb ik nooit veel gedaan. Veel meer dan bij verhalen of romans heb ik bij gedichten het gevoel verdwaald te zijn in andermans hoofd. Dwalen vind ik prima, verdwalen niet, ik heb blijkbaar behoefte aan een zekere bewegwijzering. En bij wegwijzers horen woorden. "Uitgang" staat er bijvoorbeeld op.
Nou bestaan er natuurlijk duizenden, miljoenen gedichten met een duidelijke uitgang, maar eigenlijk zijn dat geen gedichten, dat zijn veelal versjes, sinterklaasgedoedel of songteksten, ook als ze meer pretenderen. Maar over die 'gedichten' heb ik het nu niet. Een goed gedicht heeft een geheim.
Datzelfde geldt ook voor een goed verhaal of een goede roman. Van een 'van-a-naar-b-roman' word een mens moe. "Zijn we er nog niet?" In een goede roman worden bijvoorbeeld een aantal hoofdstukken besteed aan de bezichtiging van een in een kalimijn gevestigde fabriek van vogelverschrikkers. Of aan een uit de Führerbunker ontvluchtte Duitse herder die geen zin heeft om samen met zijn baasje uit het leven te stappen. En aan Tulla Pokriefke, natuurlijk. (Hundejahre - Günter Grass)
In zo'n roman verdwaal je ook. Natuurlijk verdwaal je. Lezen is verdwalen. Leven is verdwalen. Maar je verdwaalt met ruimte, je kunt nog alle kanten op. Je kunt, als je dat wilt, de rest van je leven doorbrengen in die roman. In een gedicht word je claustrofobisch.
In die mindset herlas ik mijn gedicht 'in crisistijd'.
Ik vind het nog steeds een mooi gedicht. Ik weet nog steeds niet waarom, maar het centrale "oooh" speelt daar zeker een rol in. Het staat daar mooi als middelpunt tussen orgasme en god. Ik weet niet meer hoe ik ertoe kwam, het zo op te schrijven. Dat er drie o's in het woord staan, begrijp ik nog wel. Als er "oh" had gestaan (of, qua Nederlands correcter: "o") dan was het een uitroep geweest als: "oeps". En dat woord wil je niet verbinden aan een orgasme, en god vindt het vast ook niet leuk als het in die vorm aan hem verbonden wordt.
Maar waarom wilde ik die uitroep in het gedicht?
Ik let niet zo op mijn woorden. Bij de seks dan. Dus ik zal waarschijnlijk wel eens "oh god" geroepen hebben tijdens het klaarkomen. En ik zal toen het aantal o's niet geteld hebben.
Vrijwel direct achter het woord orgasme staat (tussen haakjes) "het eerste". Waarom? Een aanval van patserigheid? "Ik kan nog wel een keer hoor!" Of schreef ik het omdat drie regels hoger het woord "gong" herhaald werd?
Nee. Ik schreef het omdat het in me opkwam. Na, waarschijnlijk, tientallen andere opties. Ik schreef mijn gedichten altijd netjes van voor naar achter. Er werd gedurende en na het schrijven nog wel iets veranderd, maar het gedicht ontwikkelde zich (net als mijn verhalen) van boven naar beneden.
En zo kwam er drie regels na het "oooh" plotseling een verzekeringsagent. Dat god en die verzekeringsagent in een en dezelfde strofe optreden, is natuurlijk niet raar: ze werken beide op dezelfde manier. Ze beloven je iets, maar daar moet je dan wel voor betalen.
God en de verzekeringsagent zeggen iets over mijn kijk op het leven. De eerste strofe van mijn gedicht doet dat ook. Misschien zelfs wel meer. Want laten we wel wezen: god en verzekeringagenten zijn alleen belangrijk als je ze nodig hebt. En echt nodig heb je ze alleen als je net dood bent. Je wilt je nabestaanden niet met allerlei financiële problemen achterlaten en god moet de juiste deur voor je (laten) openen.
Vandaar de titel, natuurlijk: In crisistijd. Na je geboorte is er tenslotte maar een wezenlijke crisis in je leven: je dood.
Maar de eerste strofe van het gedicht gaat over het begin van een dag (roze oranje rood en blauw belooft de dag te worden, r.3) terwijl het muziekje dat ermee te maken heeft toch uitgesproken over een avond gaat (Evening over Rooftops). Ik ontdekte die 'fout' pas lang nadat ik het gedicht geschreven had. En ik zet 'fout' tussen aanhalingstekens omdat je volgens mij in een gedicht geen fouten kunt maken, in een goed gedicht dan, en zoals gezegd, vind ik dit nog steeds een goed gedicht. Dus moest ik een, nee, de verklaring vinden. Dat leek in eerste instantie niet moeilijk: de avondschemer is identiek aan de ochtendschemer, maar dan omgekeerd. Min of meer, dan toch. En dat sloot mooi aan op mijn idee over de twee crises in een leven: geboorte en dood. Je zou dan een soort wedergeboortegedachte in het gedicht kunnen lezen. Met redelijk hindoeïstische kleuren: roze, oranje, rood en blauw passen best goed in een Bollywoodfilm.
Een Bollywoodfilm is natuurlijk al verschrikkelijk, maar daarna komt er dan ook nog een gong aan te pas. Een gong. Dat is pathetiek. En die gong die kwam ook al uit een van mijn favoriete albums en daarom wilde ik hem bewaren. Die gong is het begin van het laatste nummer van het album Mother Earth van Eric Burdon & War. Dat laatste nummer komt na het titelnummer, Mother Earth: een van de mooiste muziekjes uit mijn leven.
Het lied, waaraan ik een blog heb besteed op Uppers & Downers, gaat over de dood. Of beter, het gaat erover dat het allemaal niet uitmaakt wat je doet en/of bereikt in je leven, omdat het einde voor iedereen hetzelfde is: iedereen belandt uiteindelijk in een donker gat in de aarde (of een variant daarvan).
Mother Earth eindigt en dan komt de gong. De gong wordt nog gespiegeld en dan volgt het nummer You're no stranger, een mooi, zoetgevooisd nummer over hoe we eigenlijk elkaar allemaal kennen, van elkaar houden. Want de dood mag nooit het einde zijn. Nee, nee, na de dood gaat het nog verder. Al was het maar in de herinnering van anderen.
Björk doet iets vergelijkbaars aan het eind van haar soundtrack bij de film Dancer in the Dark (Soundtrack: 'Selmasongs'), waarin ze de hoofdrol speelt. Na het best gruwelijke 107 steps (in de film wordt ze net na dit nummer opgehangen) volgt New World. Een slotakkoord, een oplossing. Het leven mag niet dissoneren. Zelfs de dood mag dat niet. Dan verzinnen we er gewoon iets bij.
En daarom wil ik dit stuk afsluiten met een loflied op mijn schoonzus G. want zij zei ooit iets dat mijn gedicht In crisistijd mogelijk maakte. Het was in 1986.
Ik had de avond doorgebracht met enkele lessen van de lerarenopleiding geschiedenis in Sittard. Na afloop zat ik met D. en T. in de Suikerpot (zo heette de kroeg geloof ik) en we dronken en kletsten over de zin van het leven. (Echt waar.) T. zette me thuis af en ik kreeg een telefoontje. Mijn vader was dood. Al enkele uren. Mijn broer en zijn vrouw hoorden het uren eerder. Maar ik was niet bereikbaar, ik zat in de kroeg. Een uur later zat ik in Heerlen, bij mijn broer en mijn schoonzus. Al gauw was er de begrafenisondernemer. Want een lijk mag je niet te lang laten liggen. Misschien konden we al wat dingen afspreken. Na een veel te lang, ingewikkeld en zwaar gesprek merkte hij ook wel dat wij het gehad hadden. En daarbij, het werd al laat en hij moest het lichaam nog meenemen en in de koeling stoppen. Dus vroeg hij: "En dan moeten we het morgen maar even hebben over het graf en de grafsteen, misschien kunt u daar alvast een beetje over nadenken, dan kunnen we morgen tot een beslissing komen. We moeten er niet te lang mee wachten."
Waarop G. zei: "Nou, we laten er geen gras over groeien."
Waarmee mijn gedicht verklaard is.